De hele dag kan ik aan niets anders denken,
elke nacht vraag ik mezelf af:
waar kom ik vandaan
en wat moet ik doen?
Ik zou het echt niet weten.
Mijn ziel komt van een andere wereld,
dat weet ik zeker.
Even zeker als ik voel,
Dat ik daar ook eindigen zal.
Ik werd dronken in de
een of andere kroeg,
maar als ik weer ben teruggekeerd,
zal ik helemaal nuchter zijn.
Ondertussen ben ik als een vogel
van verre oorden,
gekooid in den vreemde.
De dag breekt aan dat ik uitvlieg,
maar met wiens oren hoor ik mijn eigen stem?
Wie spreekt met mijn mond?
Wie ziet met mijn ogen?
Wat is de ziel?
Het zijn vragen die blijven komen.
Zelfs de schim van een antwoord
zou me al verlossen
uit deze kerker vol dronkaards.
Ik kwam hier niet uit vrije wil;
zomaar weggaan lukt me niet.
Degene die me hier heeft gebracht,
zal me ook thuis moeten brengen.
Deze gedichten.
Nooit weet ik wat ik ga zeggen.
Een schema of plan heb ik niet
en als ik ze niet voordraag,
kan ik heel stil worden
en nauwelijks mijn mond open doen.